Sacrale onverschilligheid
Het werk van Jan Bouwknegt (1953, Meppel) cirkelt om herinneren. Het is gedompeld in weemoed. Niet een vorentrekkende weemoed, maar eerder sprenkelend. De schilderijen lijken eenvoudig, maar er schuilt een eigen wereld in - het universum Bouwknegt: “Ik grossier niet in wijsheden en wil mijzelf vooral ruimte geven: Geen wijsheid, veelmeer weidsheid. Nou vooruit, een wijsheid dan: niets staat vast en zelfs dat niet.”
Inspiratie
Jan genoot zijn opleiding aan de kunstacademie Artibus in Utrecht, de kunstenaars die hem geïnspireerd hebben, zijn vooraleer de Amerikaanse abstract-expressionisten en colourfield painter Barnett Newman (1905-1970) in het bijzonder. Als student bezocht hij de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum (1972). Deze tentoonstelling was voor hem een openbaring: zo kon je dus ook schilderen, groots en tegelijk minimaal. “Grote monochrome vlakken spaarzaam doorsneden met een korzelige lijn. Als een kier, een die bijna oplicht. Ondanks de eenvoud zijn de schilderijen zeer evocatief en het zien is een zinnelijke, haast wellustige ervaring. Bovendien intrigeerde het mij dat Newman met zijn joodse achtergrond geen afbeeldingen mocht maken. Hij was dus op zoek naar een subliem beeld dat abstract en beslist voorbij de afbeelding moest zijn. Ik meet mij niet aan Newman, maar veel van zijn grondslagen herken ik in mijn eigen werkwijze.”
Een andere bron van inspiratie zijn de Griekse beeldhouwer Jannis Kounellis en de Arte Povera-beweging. Helder voor de geest staat zijn bezoek aan de expositie in het S.M.A.K., Gent (be) in 2002 “Dat je met een walmende olielamp een hele andere wereld kan vertolken! Namelijk een wereld die al lang bestaat. Het werk van Kounellis is een geheugen, melancholisch zo je wilt, met een heldere visie over de toestand van de samenleving. Dit geldt voor de gehele Arte Povera-beweging: werken met eenvoudige en arme materialen als ijzer en steenkool die de wereld achter de wereld tonen, die van de verloren gewaande waarden. Voor zo’n utopische zoektocht, opgetrokken uit eerlijke materialen en gedrenkt in een zoete hang naar het verleden ben ik fijngevoelig.”
Zou je de schilderkunst als een lineair proces beschouwen, dan vormt voor Bouwknegt de Italiaanse kunstschilder Giotto (di Bondone, 1266-1337) als de pionier en Piet Mondriaan (1872-1944) als ‘hekkensluiter’ van de westerse schilderkunst. “Het mooie van Giotto’s werk vind ik de boerse en rauw-realistische, genadig geschilderde mensen die zich bevinden in perspectief verwrongen ruimtes. Doordrongen van een spiritueel perspectief. Mondriaan heb ik pas veel later in mijn leven begrepen. De schilderijen ogen simpel en eenvoudig maar ze werkelijk doorgronden, kostte me jaren. Weet je dat zijn lijnen en vlakken nooit naadloos doorlopen tot de rand van het doek? Ze stoppen geheimzinnig.”
Werk
Als rode draad door het oeuvre van Jan Bouwknegt lopen zijn collages van papier, verf, afbeeldingen en fotomateriaal. “Collages beschouw ik als de romp van mijn werk. Ik ben ermee begonnen op de academie en tot de dag van vandaag maak ik ze. Telkenmaal verfrist het me geheel. Tegelijkertijd vind ik in het maken altijd weer een veilige basis van waaruit ik een volgende stap kan zetten.”
De collages zijn met een flinke scheut dada overgoten. Het dadaïsme staat voor experimenteren, het veroveren van een nieuw gebied, aldus Bouwknegt. “Destijds zette de stroming de kunstwereld op zijn kop. Kunst was realistisch, je schilderde een mooi landschap. Dada schildert geen landschap, maar ‘iets’ uit niets dat vooral verwondert. Die stijl past mij. Mijn werken wil ik ook niet ophangen aan een vastomlijnde betekenis. Sterker, ik vermijd het. Want altijd en onvermijdelijk doemt er een andere dan de bedoelde betekenis op. Het zwaartepunt verleg ik vóór alles naar het betekenisvolle. Daarin draait het om de resonantie van de beelden. Idealiter overspoelt mijn werk al die betekenissen als een zwoel-lome golf. Bepaald niet te hard, want alleen zo sijpelt na verloop van tijd iets van gewicht naar binnen.”
Bouwknegt voert – op een ander vlak – een volhardende strijd tegen het slijten van (oer)beelden en opvattingen. Jan: “Ik zie mijn werk als commentaar op de wereld. Niet in de zin van ’een klassieke, politieke stellingname’, maar meer als een beschouwing op de wereld en mijzelf. Hoe ik in de wereld functioneer, hoe de wereld in mij functioneert. Door beelden te scheppen wil ik ruimte en vorm opnieuw benoemen. Noem het herbenoemen. Gestuwd door een sluimerend bewustzijn van vergankelijkheid. Wellicht is dát wel het centrale thema in mijn werk!”
Over zijn optreden het volgende. “Ik werk met een sacrale onverschilligheid. Schijnbaar beweeg ik me onverschillig: het werk lijkt onbelangrijk, maar het tegendeel is waar. Voor het oog zet ik zomaar een stip. De aandacht waarmee echter is haast devoot. Het schilderen vergt een uiterste concentratie. De stip, het ultieme concentratiepunt in zuivere lijnvoering, gaat voorbij aan de aanraking van verf en kwast met het doek.”
….jaar geleden werd Jan getroffen door een herseninfarct. Een breinstoot van betekenis voor zijn schilderen. Het werd een nieuw begin van iets dat allang in hem zat. De stip als startpunt. Het eerste stippenschilderij was voor hem louter therapeutisch. Twee maanden werkte hij aan een klein doek. Maar de stippen bleven hem dicteren en bleken een nieuw startpunt: “Tijdens het schilderen van de stippenschilderijen stuitte ik aanvankelijk op een boog van gewaarwordingen. Wankelmoedigheid onder meer en weemoed, dat liefdroevig gevoel. Puntgave concentratie en een begin of eind van een schilderij.” Het einde in de metaforische betekenis, een soort sense of an ending, zoals de titel van Barnes’ roman. Diverse reeksen schilderijen zijn aan de stippenschilderijen ontsproten. Collages en nu dus schilderijen.